De zaak Salomon Walvis | Historiek

2022-10-08 20:44:46 By : Ms. Camile Jia

Op zaterdagmorgen 15 juli 1944 vindt in een afgelegen bosje bij het Noord-Limburgse Grubbenvorst de liquidatie plaats van de 27-jarige Joodse Amsterdammer Salomon Walvis die in februari van dat jaar in het naburige Horst is ondergedoken.

Uit naoorlogse verklaringen van de betrokkenen komt naar voren dat tot liquidatie is besloten omdat men hem niet vertrouwt op grond van zijn verdachte en risicovolle gedrag, de overlast die hij veroorzaakt, een of meer dreigementen aan het adres van de plaatselijke verzetsbeweging en de resultaten van een onderzoek naar aanleiding van zijn bewering actief verzetsdeelnemer te zijn. Zo beweegt de in leer gehulde Walvis zich opvallend vrij door de wijde omgeving en houdt hij zich bezig met zwarthandel. Ook zoekt hij ongevraagd aansluiting bij het verzet in de regio en slaagt hij erin de namen van een aantal verzetsdeelnemers te achterhalen. Mochten de Duitsers hem ooit oppakken, dan zal hij die kennis in ruil voor zijn vrijheid onthullen, zo dreigt hij bij gelegenheid. Omdat hij er tot ontzetting van zijn vrouw bovendien een minnares op nahoudt, komt het op het gezamenlijke schuiladres in Horst regelmatig tot luidruchtige ruzies tussen de twee vrouwen. Zowel bij de gastheer van het drietal als de plaatselijke organisatie voor hulp aan onderduikers nemen de zorgen over Walvis hand over hand toe.

Het kapitaal van Sal Walvis – Gerrit van der VorstOp grond van eigen onderzoek heeft amateurhistoricus Gerrit van der Vorst in Het kapitaal van Sal Walvis (z.p., 2016) geconcludeerd dat de terechtstelling onterecht was. Het verzet, met name Cees Paasen en Jo Sternfeld, handelde volgens hem onzorgvuldig en treft blaam. Na publicatie van zijn bevindingen maakte Van der Vorst zich sterk voor rehabilitatie van Walvis. Die inspanning resulteerde in naamsvermelding op het oorlogsmonument van Horst, een straatnaam en een struikelsteentje waarop staat dat de liquidatie door het verzet onterecht was. Nieuw onderzoek toont echter aan dat de argumenten van de bij de liquidatie betrokken verzetslieden wel degelijk hout snijden en dat de constructie die Van der Vorst zijn lezers voorschotelt is gebaseerd op een vooraf vastgesteld doel: eerherstel voor Salomon Walvis.

Afgezien van een falende verzetsorganisatie, laakt de auteur van het Kapitaal van Sal Walvis de kwaliteit van het naoorlogs onderzoek naar de toedracht van de liquidatie die hij als doofpot kwalificeert. Bovendien verandert hij Walvis van potentieel gevaar voor het plaatselijk verzet in een verzetsdeelnemer. Is dat terecht? Is er werkelijk sprake van een mogelijke roofmoord, zoals Van der Vorst suggereert? Hielp Walvis inderdaad onderduikers en gestrande geallieerde piloten? Had het communistisch verzet hem naar Limburg gestuurd om verzetsacties op touw te zetten? En moet(en) zijn dreigement(en) aan het adres van het verzet worden beschouwd als een grapje?

Heeft het verzet onzorgvuldig gehandeld? Ondanks de algemeen geaccepteerde en breed uitgedragen argumenten voor de liquidatie van Walvis weigert Van der Vorst ze te aanvaarden. Hij noemt ze onverdedigbaar en schrijft dat ze het niveau van suggestieve beschuldigingen of emotionele uitlatingen niet ontstegen. Daarmee begeeft hij zich op glad ijs. Wie bepaalt de waarde van de argumenten en beslist of ze al dan niet te verdedigen zijn? Als de motieven inderdaad ongeldig zijn, zou er iets anders moeten spelen. Zo niet, dan is Walvis zomaar, zonder reden doodgeschoten. Welk belang er dan wel mee gemoeid was, wordt niet onthuld. Van der Vorst slaagt er in elk geval niet in de argumenten te ontkrachten. Bovendien staat de ongemotiveerde afwijzing ervan op gespannen voet met een wezenskenmerk van het verzet in Limburg: hulpverlening aan alle vervolgden en de redding van mensenlevens; niet de beëindiging ervan.

Ook verwijt de auteur het verzet dat Walvis de kans niet kreeg zich te verdedigen tegen de gerezen verdenking. Dat is niet in overeenstemming met de werkelijkheid. Op grond van de groeiende twijfels over de betrouwbaarheid van Walvis, riepen de verzetsmensen in Horst de hulp in van Cees Paasen uit Heerlen en vroegen hem onderzoek te doen. Paasen was gepokt en gemazeld in het verzetswerk. Hij gaf al geruime tijd leiding aan een van de grootste organisaties voor hulp aan Joden in Limburg en beschikte over een omvangrijk netwerk dat zich over grote delen van het land uitstrekte. Daarbij ondervond hij veel steun van de uit Roermond afkomstige Jood Jo Sternfeld die in Heerlen zat ondergedoken. Paasen begon zijn onderzoek met een ondervraging van Walvis die verklaarde dat hij een actief verzetsdeelnemer was. Hoewel Paasen twijfelde aan het waarheidsgehalte, gunde hij hem de gunst van de twijfel en ging hij op onderzoek uit in Amsterdam. Daaruit kwam naar voren dat Walvis onbekend was in zowel communistische als in andere verzetskringen. Ook Jo Sternfeld deed navraag in Amsterdam. Hij sprak met een adviseur van de Joodse Raad die Walvis als groot gevaar voor het verzet afschilderde en adviseerde zich van hem te ontdoen.

Salomon Walvis (CC BY-SA 4.0 – Joods Monument)Hun bevindingen deelden de twee mee aan de verzetsmensen in Horst. Liquidatie werd weliswaar overwogen, maar in een laatste poging de meest radicale oplossing te ontlopen, wilde men proberen Walvis gedwongen te laten opnemen in de gesloten afdeling van een psychiatrische inrichting in Venray. Dit was een beproefd middel om van lastige onderduikers af te komen. Maar in het geval van Walvis ging het plan niet door omdat de plaatselijke huisarts niet wilde meewerken en weigerde een verwijsbrief voor opname af te geven. Paasen en Sternfeld besloten hierna tot liquidatie. Die werd niet uitgevoerd door verzetslieden uit Horst, maar op verzoek van Jo Sternfeld door twee leden van de Raad van Verzet uit Zuid-Limburg.

Is er sprake van een doofpot? Hoewel liquidaties door het verzet na de oorlog bijna allemaal zijn geseponeerd, boog justitie zich tussen mei 1945 en het voorjaar van 1947 over de zaak Walvis. Deze uitzondering op de regel hing samen met een verzoek van enkele verzetsdeelnemers uit Horst. Zij waren op zoek naar antwoorden, want veel meer dan dat Walvis niet meer in leven was, wisten ze niet. Zo wensten ze opheldering over de onbekende daders en de precieze toedracht van de terechtstelling. Ook wilden ze weten wat er met het geld is gebeurd dat Walvis altijd bij zich droeg om zijn onderdak en dat van zijn twee begeleidsters te bekostigen. Op grond van hun vage mededelingen suggereerde de rechercheur dat er wel eens sprake zou kunnen zijn geweest van een roofmoord, maar de officier van justitie nam de voorbarige term niet over. Wel besloot hij tot vervolgonderzoek. Dat bestond uit twee fasen waarin de toedracht gaandeweg duidelijk werd. Zowel de voorgeschiedenis, de motieven, de liquidatie en de uitvoerders als de bestemming van het op Walvis aangetroffen geldbedrag kwamen uiteindelijk aan het licht. Na kennisneming van het dossier besloot de procureur-fiscaal bij het Bijzonder Gerechtshof in Den Bosch tot seponeren. Hij schreef het met een rood potlood op het dossier: sepot – geen termen.

Zijn beslissing is begrijpelijk. Het motief voor de liquidatie had geen moment ter discussie gestaan. Die was in essentie gebaseerd op angst voor mogelijk verraad. Herhaaldelijk was sprake van‘veiligheidsoverwegingen’. Er zijn personen om minder duidelijke redenen door het verzet doodgeschoten. Het aanzienlijke, maar onbekende geldbedrag dat Walvis bij zich droeg is weliswaar verdwenen, maar zou volgens meerdere verklaringen zijn besteed aan verzetsdoeleinden.

Gerrit van der Vorst heeft grote moeite met het sepot. Uit ontevredenheid neemt hij plaats op de stoel van de rechter, bemoeit hij zich met het onderzoek en beoordeelt hij allerlei inhoudelijk aspecten ervan. Het rammelt aan alle kanten en hij ziet de afloop ervan als een doofpot. In zijn visie is een moord gepleegd en had er strafvervolging moeten plaatsvinden. Dat vraagt op z’n minst om nieuwe informatie of bewijs, maar in plaats daarvan worden getuigenissen becommentarieerd en waar mogelijk tegengesproken of in het voordeel van Walvis uitgelegd. Getuigen à charge probeert hij in diskrediet te brengen. Zulke pogingen tot omkering kunnen echter niet als bewijs dienen.

Maakte Walvis deel uit van het verzet? Tegenover Cees Paasen verklaart hij veel onderduikers van bonkaarten te voorzien. Over aantallen en de verblijfplaats zegt hij niets. De dochter van het gezin in Lieshout waar Walvis zijn zoontje heeft ondergebracht, bevestigt zijn mededeling zeventig jaar later tijdens een gesprek met Van der Vorst. Ze voegt eraan toe dat het om Joodse onderduikers ging en dat Walvis met hulp van zijn vrouw en zijn vriendin overvallen pleegde op distributiekantoren. Voor een overval is een (vuur)wapen nodig, maar uit niets is gebleken dat Walvis hierover beschikte. Zijn vrouw heeft in haar naoorlogse verklaring niets gezegd over zulke overvallen. De minnares van Walvis is er nooit naar gevraagd. Bovendien laat het zich slecht rijmen met de mededeling van Van der Vorst dat Walvis zijn eigen distributiebonnen en die van beide vrouwen moest kopen. Daar komt bij dat de naam Walvis nooit is opgedoken in verband met een overval op een distributiekantoor. Hoe het is afgelopen met de door Walvis verzorgde onderduikers, is een raadsel. Door hun afhankelijkheid van hem moeten ze na de liquidatie op 15 juli 1944 in serieuze problemen zijn gekomen. Na de oorlog heeft zich niemand gemeld die iets over hulp door Walvis heeft verklaard.

Lieshout buiten schotDe eerder genoemde dochter uit het pleeggezin van het zoontje van Walvis verklaart verder dat Walvis betrokken was bij het verstoppen van een geallieerde piloot die gewond in het portiek van het gemeentehuis van Lieshout lag. Van der Vorst neemt ook deze uitspraak zonder meer als waarheid aan. In het boek Lieshout buiten schot (Lieshout, 1994), besteedt auteur Willy van Osch uitvoerig aandacht aan de crash van een Engelse bommenwerper op 24 mei 1944, de enige datum die aanmerking komt voor hulp door Walvis. Een van de inzittenden heeft bij z’n landing een voet gebroken. De plaatselijke huisarts is toevallig in de buurt en brengt hem in zijn auto naar het gemeentehuis van Lieshout. Daar treft hij zijn bommenrichter O’Hara aan. De twee worden de volgende dag aan de Duitse autoriteiten overgedragen en naar het ziekenhuis van Eindhoven overgebracht, aldus Van Osch.

In zijn gesprek met Cees Paasen zegt Walvis in opdracht van de illegale communistische partij (CPN) te zijn ingezet als leider en promotor van verzetsacties in Noord-Limburg. Omdat niet één bron aanwijzingen bevat die in verband gebracht kunnen worden met dergelijke verzetsacties, is de conclusie gerechtvaardigd dat Walvis niets van zijn opdracht heeft waargemaakt als hij die ooit heeft gekregen. Ook blijft de vraag onbeantwoord waarom Walvis vóór zijn komst naar Limburg een jaar lang door Zuid-Holland en Noord-Brabant zwerft alvorens in het aangewezen werkterrein te arriveren. En waarom is er na de oorlog vanuit de CPN nooit gereageerd op de liquidatie van ‘hun’ verzetsman? Het zou een welkome tegenzet zijn geweest in antwoord op het snel om zich heen grijpende anticommunistische sentiment.

De weduwe van Walvis vroeg na de oorlog herhaaldelijk een uitkering aan bij de Stichting ’40-’45 omdat ze zich als slachtoffer beschouwde van het verzetswerk door haar echtgenoot. Die is tot drie keer toe afgewezen omdat zijn deelname aan het binnenlands verzet niet bewezen is.

Geschiedschrijving kan niet worden gebruikt om te corrigeren wat vanuit het heden als juist of onjuist geldt. De bronnen zijn onschendbaar en laten het niet toe. Daar komt bij dat serieus historisch onderzoek nooit gefundeerd kan zijn op een vooraf vastgesteld doel. Zo’n uitgangspunt staat haaks op het historisch-wetenschappelijk bedrijf omdat het een waardevrije, op bronnen gebaseerde reconstructie van het verleden in de weg staat, onvoldoende rekening houdt met de historische context en het risico in zich draagt van ‘shoppen’ in de bronnen. Gerrit van der Vorst is duidelijk over zijn doelstelling: rehabilitatie op grond van de onschuld van het slachtoffer, zijn verzetsdeelname en onzorgvuldig optreden door het verzet. Uit alles blijkt dat hij denkt en redeneert vanuit het perspectief van Walvis en zijn nazaten. Hij werpt zich op als hun belangenbehartiger. Zo’n benadering druist in tegen de historische vakethiek en het streven naar objectiviteit.

Om zijn doelstelling waar te maken, wordt de lezer van Het kapitaal van Sal Walvis misleid en gemanipuleerd. Het laatste laat zich in algemene zin illustreren aan de hand van ‘de kracht der herhaling’. In de constructie van Van der Vorst wordt Walvis ruim tien keer in verband gebracht met verraad; verraad dat hij nooit heeft gepleegd en waarvan niemand hem heeft beticht. De term is echter goed bruikbaar in het licht van een valse beschuldiging. Ook doofpot komt regelmatig terug, net als beladen begrippen als moord en roofmoord. Het hele naoorlogse onderzoek zou daarop zijn gericht. In werkelijkheid wordt het vermoeden van roofmoord in de bronnen slechts één keer geuit. Het effect van zulke verdachtmakingen laat zich raden. Misleiding en manipulatie kan verder worden afgeleid uit weglatingen, selectief bronnengebruik en talrijke, maar niet te controleren suggesties en veronderstellingen. De gebrekkige bronverwijzing vergroot deze tekortkoming.

Helaas hebben de constructie van Gerrit van der Vorst en de gevolgen ervan ertoe geleid dat zowel de direct betrokkenen als het verzet ernstig in diskrediet zijn gebracht. De volle verantwoordelijkheid ligt volgens hem uitsluitend dáár. Zo staat het ook op het struikelsteentje:

“Op de vlucht voor de nazi’s vals verdacht door het verzet gedood”.

Dat Walvis door bluf, bemoeizucht, dreigen en risicovol gedrag zijn eigen noodlot schiep, is onverteerbaar voor Van der Vorst. Er is maar één schuldige: het verzet. In een open brief van 19 mei 2022 aan B&W van Horst aan de Maas beklemtoont hij die overtuiging eens te meer. Hij deinst er zelfs niet voor terug om er nog een schepje bovenop te doen en spreekt van laster, leugens, crimineel gedrag, verduistering en schietgrage illegale werkers. In Horst dient niemand hem van repliek. Wie weet er nog van? De verzetsgeneratie is zo goed als uitgestorven.

Juni 1944 in Cuijk. De moeder van Hans Stegeman schrijft een brief aan haar jongere zus Mary, destijds onderwijzers in Nieuw-Amsterdam (Drenthe). In alle

Dit artikel tracht een gedetailleerde vergelijking te maken en zoomt alleen in op de bewapening, de munitie en de bepantsering van de genoemde tankmodellen.

Op 30 november 1939 viel de Sovjet-Unie onder Jozef Stalin Finland binnen. Het was het begin van de zogenoemde Fins-Russische Winteroorlog (1939-1940).

  Of bekijk onze alfabetische onderwerplijst

Gratis nieuwsbrief Meer dan 40 duizend abonnees

Publiceer op Historiek Groot lezerspubliek

Op Historiek vindt u historische achtergronden bij het nieuws, maar ook bijvoorbeeld boekbesprekingen, historische uitdrukkingen en gezegden, informatie over de Griekse mythologie, wereldoorlogen en veel historische foto's. Veel van onze encyclopedische artikelen zijn ook goed te gebruiken voor spreekbeurten en werkstukken.

Bij Historiek vinden we dat geschiedenis niet alleen interessant maar ook relevant is. Ons motto: "Omdat we ook van gisteren zijn..." Geschiedenis voor een breed publiek